Samenvatting van de Master-scriptie van Adri Markus

 

‘De algemeyne zotheydt van Boeck-maeck-lust’; inventarisatie van kort werkzame drukkers en boekverkopers in het Amsterdam van de zeventiende eeuw (2005).

 

Inleiding

Er zijn boekdrukkers en boekverkopers die jaren achtereen in het boekbedrijf werkzaam zijn, er zijn er ook die niet langer dan één jaar in het vak zitten. De eerste met talrijke drukken op hun naam, de tweede veelal met slechts een enkele. Van die eenjarige ondernemers werd aan de hand van secundaire literatuur een inventarisatie gemaakt. Daarbij gold als uitgangspunt De Thesaurus van Gruys/De Wolff (1989), waarin per plaats een opsomming van namen van boekdrukkers/boekverkopers (niet nader gespecificeerd), met vermelding van hun jaren van werkzaamheid. De Thesaurus bevat gegevens van ondernemers tussen 1473-1800; in dit onderzoek worden kort werkzame boekproducenten binnen het Amsterdam van de 17de eeuw bekeken. Deze gegevens werden aangevuld met recente informatie uit de lopende STCN (Short Title Catalogue, Netherlands).

 

Probleemstelling

Wie de Thesaurus raadpleegt, zou zich kunnen verbazen over zoveel drukkers/boekverkopers die maar heel kort in het boekbedrijf werkzaam zijn. Een eerste reactie is dan: hoe kan dat? Want waarom zou een boekdrukker met de nodige aanloopkosten die hij moet maken, zoveel moeite doen voor slechts één druk? Het maakt nieuwsgierig naar wie of wat zij zijn. Is die korte werkzaamheid alleen in Amsterdam het geval, of is het een landelijk verschijnsel? Een vergelijking met andere steden is van belang, omdat daarmee de gang van zaken kan worden gemeten. Ook is de vraag of er jaren zijn waarin die korte werkzaamheid vaker voorkomt. Maar vooral moet worden uitgezocht of deze gegevens wel kloppen. Hiertoe moeten de namen worden geïnventariseerd en alles wat al over de ondernemers bekend is, worden bekeken.

 

Landelijk bekeken

Op het oog lijkt Amsterdam koploper waar het de korte werkzaamheid betreft. Het feit dat Amsterdam landelijk genomen veruit de meeste boekondernemers herbergt, onder wie heel wat eenjarige, wekt de indruk dat hier het aantal kort werkzame ondernemers het hoogst is. Echter procentueel bekeken blijkt dit anders. In verhouding tot het aantal drukkers/boekverkopers die binnen de 17de eeuw in Amsterdam werkzaam zijn (op een totaal van 989 zijn 539 ondernemers niet langer dan 3 jaar werkzaam, van wie 422 zelfs maar 1 jaar), scoort Amsterdam in bepaalde jaren zeer laag, zoals in 1652 wanneer 15,53% kort werkzaam is tegen 61,76% in Rotterdam. Of  het jaar 1672, een ander piekjaar in korte werkzaamheid, met slechts 12,9% tegenover Harderwijk waar 66,67% gescoord wordt. Ook 1689 blijkt een piekjaar en dan is 12,82% kort werkzaam in Amsterdam en telt Haarlem met 27,3% de meeste kortstondige boekondernemingen. Het is niet zozeer de vraag óf maar hoe die piekjaren in kort ondernemerschap, te weten 1647, 1652, 1672 en 1689, te relateren zijn aan gebeurtenissen in en rondom de Republiek.

 

Moeilijkheden van uiteenlopende aard

Aan de hand van secundaire literatuur blijkt allereerst dat lang niet alle genoemde ondernemers kort werkzaam zijn. Zij kunnen in categorieën worden ingedeeld, er zijn: (binnen de tijd) overleden ondernemers, weduwen (erven alsook opvolgers), pseudoniemen (die veelal voor een langduriger werkzame ondernemer staan), ondernemers die elders ook werk laten uitkomen en zij die bij nader inzien langduriger werkzaam blijken te zijn. Voorts is er nog een categorie uitgescheiden ondernemers en resten ook de fictieve namen, waarover nog weinig bekend is. Op deze twee laatstgenoemde categorieën na worden de overige geschrapt. De uitgescheiden ondernemers kunnen een indicatie geven van het economisch klimaat en de fictieve ondernemers zeggen wellicht iets over het gehanteerde censuurbeleid. Beide categorieën fungeren als ijkpunt.

 

De pseudoniemen vormen een probleem op zich en zijn een eigen onderzoek waard, maar dit geldt uiteindelijk ook de categorieën die hier min of meer kunstmatig geschrapt zijn. Onder de weduwen bevinden zich langdurig werkzame onderneemsters, naast een aantal dat al snel het bijltje erbij neerlegt. Ook dit verschijnsel verdient een onderzoek. En dat geldt tevens de elders werkzame ondernemers, vooral zij die gelijktijdig op meer plaatsen werk doen uitbrengen. Dan is er nog een grote groep ondernemers van wie niet zeker is of zij aaneensluitend werkzaam waren, ondernemers dus die incidenteel drukken vervaardigden of te koop aanboden. Wat tijdens deze inventarisatie geschrapt werd, zal dan ook in een vervolgonderzoek niet buiten beschouwing kunnen blijven.

 

Wat overblijft

Naast de uitgescheiden en fictieve ondernemers blijven er 1-jarige (eenjarige) en 1-3-jarige (meerjarige) ondernemers die nader bekeken worden. Het aantal van 539 wordt teruggebracht naar 318 kortwerkende boekproducenten. Er blijkt enig verschil. Behalve dat de eenjarige in de meerderheid blijven, zijn de meerjarige vaker in bezit van uithangbord en adres, ook zijn zij vaker lid van het gilde. Wanneer we de uitgescheiden en overleden ondernemers als ijkpunt gebruiken, zien we een bepaalde tendens. Veelal vooraf aan of in het jaar waarin de eerste druk verschijnt, worden zij lid van het gilde. Het feit dat er onder de eenjarige ondernemers zo weinig lid werden, zegt misschien iets over de aard van de onderneming die niet meer dan een eenmalige actie blijkt. Het zijn gelegenheidsondernemers. Het grote aantal (132) eenjarige boekproducenten zonder adres of uithangbord pleit hiervoor. Ook het ondernemerschap in jaren waarin belangrijke (inter)nationale gebeurtenissen plaatsvinden, geeft een indicatie van het verschil tussen eenjarige en meerjarige bedrijfjes. Het is opvallend dat van de meerjarige ondernemers slechts enkele tijdens zo’n piekjaar werkzaam zijn: 2 in 1647, 4 in 1652, 2 in 1672 en 5 in 1689. Bij de eenjarige ondernemers tekenen die pieken zich meer expliciet af, respectievelijk in 1647 en 1652 zijn het er 10, in 1672 en 1689 zijn er 15 kortwerkende boekproducenten.

 

De sfeer van het drukwerk

Aan de hand van pamfletten uit het jaar 1652 kan iets worden gezegd over de inhoud, de sfeer van de drukken. Veel daarvan moet worden gezocht in de dissidente, godsdienstige hoek,  tevens is het werk actueel-politiek en maatschappelijk geëngageerd. Van de totaal veertien drukken die in 1652 bij elf kortwerkende ondernemers (Cornelis Blank, Jan Jansz., Steven van der Meulen, Huybert Nederwaert, Jan van Noorden, Hendrik van der Stegen, Pieter de Traister, Joos Vleugelaer, Bruin Cornelisz van Wageningen, Jan Barentsz Westerdijck en Jan Willemsz.) verschenen zijn, handelt  het merendeel over de betrekkingen tussen Engeland en de Republiek.

 

Er is een verband tussen het korte ondernemerschap en de actualiteit, gezien het piekjaar 1652 waarin de eerste Engelse oorlog begint. Maar of deze drukken kritischer zijn dan werk dat bij grote ondernemers uitkomt, daarover kan pas iets worden gezegd wanneer alle drukken - in 1652 verschenen - op inhoud bekeken zijn. Het Gulde Jaer 1650 waarvan drukken zijn opgetekend in de gelijkluidende uitgave ’t Gulde Jaer 1650 in de STCN van Gruys en Bos (1995) geeft al enigszins een indicatie van wat zoal in druk verscheen: naast 328 bewaarboeken, worden er 197 pamfletten en 138 overheidspublicaties genoteerd, hier wegwerpboeken genoemd. Tussen de ondernemers bevinden zich drie kortwerkende boekproducenten, van wie twee met een fictieve naam. Uitgezocht moet worden welk verband bestaat tussen de aard van hun drukken en die fictieve naam.

 

Het boekbedrijf onder druk

Er zijn duidelijk frustrerende omstandigheden, zoals het handelsboycot met Frankrijk in 1674 en de belastingheffing op (on)bedrukt papier werkte ontmoediging van de handel in de hand. Maar zetten de gebeurtenissen ook niet aan tot werk? Er valt een relatie tussen censuurbeleid en kort ondernemerschap vast te stellen. In Boekencensuur in de Noordelijke Nederlanden. De vrijheid van drukpers in de zeventiende eeuw (1998) van Weekhout, maakt zij een indeling in vier perioden. Deze zijn achtereenvolgens: 1617-1625, 1647-1655, 1667-1675 en 1687-1695; ze komen overeen met de piekjaren in kort ondernemerschap: 1647, 1652, 1672 en 1689. Maar in jaren dat de censuur op zijn hevigst is (1650 en 1669), behoort voor zover bekend niets van het gedrukte tot de verboden boeken. Een relatie tussen fictieve namen en kwesties van censuur is er ook, gezien de concentratie van dergelijke namen in de periode 1660-1672, waarbinnen zich gedeeltelijk een derde censuurperiode aftekent. Aan de hand van het beperkte aantal kort werkende ondernemers in tijden van censuur, rijst wel de vraag of het om reden van censuur is dat impressa vervalst of zo summier mogelijk gehouden worden. In het rampjaar 1672 bijvoorbeeld staat alleen Waermondt Burgerszoon als kortwerkende ondernemer genoteerd; zijn naam is fictief. Er was in dit jaar genoeg aanleiding om de gebeurtenissen in de samenleving met een pamflet te hekelen, hetgeen kennelijk niet onder schuilnaam nodig was. En geheel anders, want wat te denken van de als fictief te boek staande Colom Atheist, die in het jaar 1650 een lied ter ere van Willem II drukt? Maakt de Amsterdamse drukker hier een grap? Als er mensen zijn waar de prins het van moest hebben, waren dat toch niet de atheïsten.

 

Problemen van de titelpagina

Bij het boekwetenschappelijk onderzoek spelen het impressum op de titelpagina en het colofon achterin de druk een grote rol. Lastig daarbij is dat we niet altijd af kunnen gaan op de daar vermelde gegevens. Maar die gegevens zijn daarnaast lang niet altijd even duidelijk. Wanneer het beroep van de boekproducent niet vermeld staat, weten we niet met zekerheid wie of wat hij is. We willen wel aannemen dat Pieter de Traister een boekverkoper is, maar hij staat niet als zodanig in het impressum genoemd: ‘Tot Amsterdam, By Pieter de Traister, woonende aen de Merkt in de Leeuw. 1652’.

En hij is niet de enige. Dit leidt tot vragen over het precieze doel van zo’n impressum. Was het zuiver attractief, gold het als reclame? Diende het ter informatie van de koper of was het puur formeel en bestonden daar afspraken over? Want waarom staat soms wel en dan weer niet het beroep vermeld en waarom wordt niet altijd het adres genoemd? En van waaruit werkte men, als er geen adres werd opgegeven?

 

De identiteit van de persoon die in het impressum genoemd staat, is dus niet altijd bekend. Er blijken zich onder de boekondernemers ook schrijvers te bevinden. Soms geven zij werk van anderen uit. De uit Engeland verbannen John Lilburne is schrijver en soms ook uitgever van zijn eigen werk, hij wordt dan met L.I. aangeduid: Lilburne Iohn. Een andere naamsafkorting is I.B.W., die staat voor Ian Barentsz. Westerdijck, van wie in 1645 een fraai geïllustreerde tekst verschijnt bij boekverkoper Ian Wybrantsz Colck. Maar ook is I.B.W. de uitgever van een fraai uitgevoerd liedboek van Dirck Raphaelsz. Camphuysen, dat na diens leven verscheen in 1652.

 

Dergelijke voorbeelden illustreren de diversiteit van ondernemers binnen het boekbedrijf. Het is al wel bekend dat zij naast boeken ook andere artikelen verhandelden en dat een schrijver niet kon leven van zijn werk of sterker nog, hij dit niet voor geld deed. Met de inventarisatie blijkt nu dat het aantal  boekondernemers zoals in de Thesaurus van Gruys en De Wolff (1989) genoteerd, anders is dan wordt voorgesteld. Ook kan een aantal ondernemers als boekverkopers niet te serieus worden genomen. Het lijken eerder initiatiefnemers die de noodzaak van een publicatie inzien en er opdracht toe geven, zelfstandig opererende gelegenheidsondernemers dus. Daarnaast blijken er ook heel wat graveurs tussen de boekdrukkers/boekverkopers aanwezig. Wellicht is het met hen evenzo gesteld als met de beeldhouwer Artus Quellinus, die incidenteel en ten faveure van zijn beelden in het Stadhuys op de Dam een platenboek (in twee delen) op de markt bracht. 

 

Naast de beperkte aanduiding in de impressa, kunnen we de aanwezige gegevens soms zelfs geheel niet voor waar aannemen. Er zijn talrijke fictieve namen, maar ook worden er adressen genoemd die niet serieus te nemen zijn. Daarbij zijn er drukken - identiek aan publicaties waarin de ‘boekverkoper’ met naam en adres genoemd staat - die ook zonder vermelding van plaats en  naam verschijnen. De reden daarvan is onduidelijk. Hieromtrent is veel meer onderzoek nodig, de toepassing van fictieve impressa zegt iets over de gang van zaken in het boekbedrijf en kan ook een licht werpen op de samenleving waarmee dit bedrijf volledig geassocieerd is.

 

Conclusie

Uit het voorafgaande valt een voorzichtige conclusie te trekken omtrent de aard van eenjarige ondernemingen. We kunnen hen zien als betrokken idealisten, die met hun druk een bijdrage willen leveren aan de maatschappelijke discussie en culturele vorming van hun tijd. Anders ligt het waarschijnlijk bij de meerjarige ondernemers van dit onderzoek. Van de 65 resterende namen zou eerst in de archieven moeten worden gezocht naar wie of wat zij zijn. Hun drukken gelden daarbij als bronnenmateriaal.