Door: Dr. B.J. Garssen (Onderwijsinstituut Taal en Communicatie
De huidige tekstverwerkingsprogramma’s maken het
mogelijk teksten op een professionele
manier op te maken. De vele mogelijkheden brengen echter ook het risico met zich
mee dat de tekst er onrustig en onoverzichtelijk uit komt te zien. Het gaat er
niet om dat je laat zien wat je allemaal met je tekstverwerker kunt doen: de
opmaak van de tekst moet leesbaar en dus rustig zijn.
Vaak schiet de technische verzorging er door tijddruk
bij in. Neem daarom de tijd voor de opmaak van je werkstuk. In dit hoofdstuk
worden richtlijnen gegeven die dienen te worden gevolgd bij de technische
verzorging van werkstukken en opdrachten.
1 Algemene aanwijzingen
Plaats altijd een aantal kenmerken op de eerste
pagina (de titelpagina) van het werkstuk of langere teksten (10 pagina’s en
langer), zodat de tekst gemakkelijk te identificeren is. Zorg ervoor dat deze
gegevens altijd duidelijk leesbaar voorop het werkstuk staan, ook als je een
omslag of een voorkant met afbeelding gebruikt. De titelpagina dient de volgende
kenmerken te bevatten
titel
eventueel ondertitel
onderdeel (naam van het college)
naam van de verantwoordelijke docent
opleiding
Universiteit van Amsterdam
datum van voltooiing
naam auteur
studentnummer
e-mailadres
De
volgorde van de onderdelen van een werkstuk is als volgt:
(Voorwoord)
Inhoudsopgave
Tekst
(inleiding, eerste hoofdstuk, et cetera)
Noten
Bibliografie
(Bijlagen)
Een voorwoord of woord vooraf wordt in werkstukken
meestal achterwege gelaten. De belangrijkste functies van het voorwoord zijn het
bedanken van mensen die hebben bijgedragen aan de totstandkoming van de tekst en
een algemene aanduiding van het doel en het beoogde lezerspubliek geven. Bij
kortere teksten kan ook de inhoudsopgave achterwege worden gelaten.
In de inhoudsopgave dienen de kopjes met de nummering
tegen de linkermarge geplaatst te worden, en de paginanummering tegen de
rechtermarge. Bijvoorbeeld:
1.
Inleiding
1
2.
De Middeleeuwen
2
2.1 Economische factoren
4
2.2 Sociale factoren
5
Onderscheid alleen bij omvangrijke scripties en
werkstukken (meer dan dertig pagina's) hoofdstukken; bij kortere teksten worden
paragrafen onderscheiden. Geef grotere teksteenheden een kopje en een
indelingscijfer. Scheid de teksteenheden en de kopjes van elkaar door middel van
witregels. Het is niet nodig elke nieuwe paragraaf op een nieuwe pagina te
beginnen. Laat boven het kopje van een nieuwe paragraaf altijd twee regels wit.
Het verdient aanbeveling voetnoten in plaats van
eindnoten te gebruiken. De lezer hoeft dan niet de te bladeren. Gebruik zeker
geen eindnoten en voetnoten door elkaar. Eindnoten komen altijd voor de
bibliografie.
Bibliografie
De bibliografie moet volgens een consistent systeem zijn
opgebouwd (zie Titelbeschrijving en
andere bibliografische conventies). Neem alleen titels op waarnaar in de tekst wordt
verwezen.
2
Redactionele indeling
Alinea's moeten op een duidelijke manier worden
aangegeven. Spring daartoe bij elke alinea één tabstop (= 5 spaties) in. Laat
tussen de nieuwe en de vorige alinea geen regel wit. Spring niet in na een
witregel, bij de eerste alinea op een pagina of bij de eerste alinea na een
kopje. Alinea's kunnen gecombineerd worden tot een groter geheel. Scheid deze
grotere gehelen van elkaar door middel van één witregel.
Begin elk kopje met een hoofdletter en zet de rest
van het kopje in kleine letters. Markeer kopjes met onderstreping, vet of
cursief en hanteer daarbij een consequent systeem. Bij onderstrepen moeten ook
de spaties worden onderstreept. Zet nooit een punt of dubbele punt achter een
kopje. Zet ook geen punt tussen het laatste cijfer van het kopje en de titel.
Laat onder een kopje een regel wit. Laat bij tussenkopjes in de tekst vóór het
kopje – dus onder de vorige paragraaf – twee regels wit.
Een omvangrijke tekst (meer dan dertig pagina’s)
wordt ingedeeld in hoofdstukken en paragrafen. Kortere teksten worden alleen
ingedeeld in paragrafen. Paragrafen mogen sub- en bij langere teksten ook
subsubparagrafen bevatten. Een verdere onderverdeling (2.3.1.3) komt de
overzichtelijkheid van de tekst niet ten goede. Hoofdstukken, paragrafen, sub-
en subsubparagrafen worden genummerd en moeten van een titel zijn voorzien.
Wanneer een voorbeeld of een citaat kort is, moet dit
- tussen enkele aanhalingstekens geplaatst - in de lopende tekst
opgenomen worden. Langere voorbeelden of citaten dienen visueel te worden
onderscheiden van de rest van de tekst. Spring hiertoe een tabstop in en gebruik
een enkele regelafstand. Laat boven en onder het ingesprongen citaat één regel
wit. Bij een dergelijk ingesprongen tekstblok hoeft het citaat niet tussen
aanhalingstekens te staan:
In
Nederland wordt deze richting in de architectuur gewoonlijk aangeduid met de
term ‘Delftse School’, omdat zij op de afdeling bouwkunde van de TH in Delft
tot ontwikkeling komt onder leiding van prof. ir. M.J. Granpré Molière. Deze
architect krijgt bekendheid door zijn ontwerp van het tuindorp Vreewijk in
Rotterdam. (Fanelli, 1981, p. 173).
Vaak worden werkstukken verluchtigd met plaatjes. Men
kan op de titelpagina eventueel een afbeelding opnemen, maar voor afbeeldingen
en figuren in de tekst bestaan regels. Een afbeelding mag nooit zomaar ter
opsiering worden opgenomen maar moet een specifieke functie hebben: de tekst
moet verduidelijkt worden door middel van de afbeelding.
Een vuistregel is dat men in de tekst naar de
afbeelding moet verwijzen. Grote figuren en landkaarten kan men het beste in een
appendix opnemen. Zorg bij elke afbeelding en figuur voor een nummer en een
titel, zodat duidelijk is wat de afbeelding of figuur behelst. In de tekst kan
dan naar het nummer van de afbeelding worden verwezen. Ook als er maar één
afbeelding is opgenomen, wordt er genummerd.
3
Typografische indeling
Hoewel de huidige tekstverwerkingsprogramma’s vaak
ongekende mogelijkheden hebben op het gebied van lettertypes, is het beter je in
je tekst te beperken tot één lettertype. Lettertypes zijn te verdelen in
schreefloze letters en letters met een schreef. De schreefloze letters zoals de
Arial
hebben geen zijstreepjes. Schreefloze letters ogen modern maar zijn bij het
gebruik in lopende tekst minder duidelijk dan letters met schreef. Lettertypes
met schreef zoals de
Courier en de Times Roman worden beter herkend.
Gebruik dus bij voorkeur een letter met schreef. Voor de titelpagina kan
eventueel gebruik worden gemaakt van een schreefloze letter. Kies een 11- of
12-punts letter. Velen vinden de 10-punts letter al te klein
Gebruik
altijd een regelafstand van 1,5. [Microsoft Word, Opmaak, Alinea, Regelafstand:
anderhalf.]
Houd boven en onder een marge van ongeveer vier
centimeter aan en links en rechts een marge van ongeveer drie centimeter. Als
links én rechts wordt uitgelijnd (rechte rechter kantlijn), moet om gaten in de
regels te voorkomen, automatisch afbreken worden aangezet. [Microsoft Word:
Bestand, Pagina-instelling, Marges]
Zet het paginanummer bovenaan of onderaan in het
midden van het blad. Plaats het niet tussen koppeltekens en zet er geen punt
achter. Laat een regel wit voor de eerste regel van de tekst.
In een korte tekst worden de pagina's doorlopend
genummerd met Arabische (1, 2, 3 ...) cijfers. Op de eerste pagina (de pagina
met de 'kop', meestal de inleiding) wordt het cijfer '1' niet vermeld. De
aanduiding van de paginanummers begint dus pas op de tweede pagina, die het
cijfer '2' krijgt.
In langere teksten en in werkstukken wordt de
titelpagina niet genummerd en begint de nummering bij de inleiding. Eventueel
voorwerk (bijvoorbeeld een woord vooraf) kan doorlopend worden genummerd met
kleine Romeinse cijfers: ii, iii, iv, v, vi. Dat is echter niet noodzakelijk
[Microsoft Word, Invoegen, Paginanummers]
Je kunt kop- of voetteksten gebruiken. Al ligt dat
voor langere teksten meer voor de hand dan voor een kort werkstuk. Zorg ervoor
dat de kop- of voettekst duidelijk onderscheiden is van de tekst.
Gebruik onderstreping en cursivering niet samen in
één tekst. Gebruik cursief of onderstreping in de volgende gevallen:
kopjes;
titels
van boeken en namen van tijdschriften;
woorden
die extra nadruk moeten krijgen (maar doe dit niet te vaak);
woorden
in een citaat die in de bron cursief gedrukt zijn;
woorden
in een andere taal (raison d’être).
Woorden
in een zelfnoemfunctie (het woord maakbaarheid is uit de tijd
geraakt)
Gebruik
vet alleen voor kopjes.
Elk leesteken wordt gevolgd door een spatie. Voor het
leesteken, dus na het woord waar het leesteken achter komt, wordt geen spatie
getypt.
Typ
geen spatie:
na
een punt in een afkorting (t.a.v.);
na
een punt tussen iemands voorletters (F.W.P.L. Dirksen);
na
een apostrof ('s-Gravenhage);
tussen
twee leestekens ('Ik heb hard gelopen', zei hij.);
Typ wél een spatie voor en na een liggend streepje
dat als gedachtestreep wordt gebruikt (Het tempo waarin het financieringstekort
– overigens geheel volgens afspraak – wordt teruggedrongen, geeft geen
aanleiding tot optimisme.).
Leestekens
worden bij de weergave van aanhalingen en citaten als volgt geplaatst:
Zet een kort citaat in de lopende tekst tussen enkele
aanhalingstekens:
Hij zei: 'Ik reed precies vijftig kilometer per uur'.
Zet citaten binnen citaten tussen dubbele aanhalingstekens:
Hij zei: 'Mijn vrouw vroeg: "Wat ga je nu doen?"'
Zet een komma na een citaat na het afsluitende aanhalingsteken:
'Ik ga in beroep tegen het vonnis', antwoordde hij.
Gebruik geen komma als het citaat met een vraag- of een
uitroepteken eindigt:
'Zou je dat nu wel doen?' vroeg zij.
Geef weglatingen uit een citaat aan door drie punten tussen
haakjes:
'In een leesverslag wordt (...) verslag gedaan van de in een tekst of in
meerdere teksten aangetroffen (...) informatie.'
Zet eigen opmerkingen in een citaat tussen haakjes. Voeg aan zulke
opmerkingen je initialen toe:
'Het leesverslag (in de zojuist vermelde betekenis, BG) dient vaak ter
inleiding van een discussie over een bepaald probleem.'
Wanneer een zin eindigt met een citaat dat eindigt met een punt,
wordt een punt na het aanhalingsteken geplaatst:
Hij zei: 'Ik reed precies vijftig kilometer per uur'.
Afkortingen
worden als volgt weergegeven:
Tussen de afgekorte delen van een afkorting wordt een punt
geplaatst, dus: a.u.b., m.a.w.
Afgekorte namen van instanties, instellingen, bedrijven en partijen
worden met hoofdletters zonder punt geschreven. Dus: EEG, ANWB, NS, NOVIB,
VVD.
Probeer overigens zo min mogelijk afkortingen te
gebruiken. Schrijf ‘gewone’ woorden als in
plaats van, namelijk, bijvoorbeeld, ten aanzien van, et cetera voluit.
De voorkeurspelling die bij wetenschappelijke
Nederlandse teksten gangbaar is, kan opgezocht worden in de Woordenlijst Nederlandse Taal. Den Haag/Antwerpen, 1995 (het
zogenoemde ‘Groene Boekje’). Het Groot
Woordenboek der Nederlandse Taal van Van Dale volgt gewoonlijk het Groene
Boekje. Een praktische gids voor taalgebruik, spelling, naamvallen en
schrijfwijzen is J. Renkema. Schrijfwijzer.
’s-Gravenhage, 1979 (en herziene drukken). Daarnaast is ook het de
Volkskrant Stijlboek. ’s-Gravenhage 1992, een zeer praktisch hulpmiddel
bij veel voorkomende problemen.
Getallen worden in cijfers gezet wanneer het
jaartallen, data, exacte hoeveelheden boven de twintig of een uitgesproken
nummering betreft, maar voluit geschreven in andere gevallen.
Voorbeelden zijn:
·
zeventien
schrijvers
·
ongeveer
dertig boeken
·
47
machines
·
de
serviesnummers 2, 8 en 13
·
250.000
bezoekers
·
circa
tachtigduizend kuikens en dertienhonderd mestvarkens
·
negentiende-eeuwse
schilders
·
de zesde
dag van de twaalfde maandag op 3 oktober
In breuken worden de teller en de noemer los van
elkaar geschreven:
·
twee
zevende, twee derde, drie en een half, maar:
·
anderhalf,
driekwart
Het Groene Boekje geeft ook het woordgeslacht. Enkele
vuistregels zijn: voor verreweg de meeste woorden is de hij-vorm correct;
woorden op –ing en –heid zijn vrouwelijk; namen van steden, dorpen, landen
en verenigingen zijn onzijdig, behalve wanneer er een vrouwelijk woord aan
voorafgaat (de stad Arnhem en haar omgeving). Voor een onzijdig woord dient de
hij-vorm gehanteerd te worden; de tegenwoordig vaak gebruikte zij- of haar-vorm
is onjuist (‘haar’-ziekte).
Herhaling van termen kan op den duur slaapverwekkend
werken. Bij het zoeken naar synoniemen en zinverwante woorden kan L. Brouwers’
Het juiste woord (8e
druk. Antwerpen, 1989) van nut zijn. Tekstverwerkingsprogramma’s als Word
hebben een synoniementhesaurus die ook uitkomst kan bieden. Let er op dat het
gebruik van een synoniem geen verwarring teweegbrengt of een gezocht effect
heeft.
Voor de s van meervouds- en genitiefvormen die
men anders ten onrechte met een gedekte klinker zou lezen, wordt de apostrof
gebruikt: Michelangelo’s David, Vantongerloos ski’s. In alle overige
gevallen blijft zij achterwege: Hommes Hoest, Berlages Gemeentemuseum.
Namen van stromingen worden niet met een hoofdletter
geschreven (expressionisme, neoclassicisme). Eeuwen en decennia schrijft men
voluit: de negentiende eeuw (negentiende-eeuwse, twintigste-eeuwse), de jaren
twintig (twintiger jaren is een germanisme). Kijk uit bij constructies met naast
en behalve: vaak loopt de zin in dergelijke gevallen niet goed.